De drie organisaties hebben besloten om een evaluatie uit te laten voeren door Martijn Rietbergen van de Hogeschool Utrecht, omdat ze geregeld gesprekken voeren over nut en noodzaak van de CO₂-Prestatieladder. Centrale vraag is hoe de sector dit duurzaamheidsinstrument, dat bedrijven helpt om de CO₂-uitstoot te beperken, beter kan benutten en welke belemmeringen er zijn. 

 

Wat is de CO₂-Prestatieladder?

De CO₂-Prestatieladder bestaat uit 5 treden, waarop bedrijven kunnen scoren. Opdrachtgevers en opdrachtnemers gebruiken het instrument bij aanbestedingen, waarbij het uitgangspunt is dat de inspanningen van ondernemingen worden beloond.

Het doel van de ladder is bedrijven te stimuleren om de eigen CO₂-uitstoot en die van hun leveranciers te kennen en te zoeken naar nieuwe mogelijkheden om de uitstoot van de eigen bedrijfsvoering en projecten terug te dringen.
 

De ladder stimuleert bedrijven vervolgens om die maatregelen daadwerkelijk uit te voeren, daarover te communiceren en hun kennis te delen.
 

Uitkomsten evaluatie

In de waterbouwsector zijn veertig bedrijven gecertificeerd op de prestatieladder. De voorzichtige conclusie is dat de CO₂-intensiteit jaarlijks 3,5 procent daalt. De CO₂-intensiteit is uitstoot afgezet tegen de omzet.

Een ander belangrijk inzicht uit de evaluatie is dat de ketensamenwerking tussen Rijkswaterstaat en de waterbouwers effectiever kan. De impact van initiatieven, programma’s en reductieprogramma’s -ook die met overheid- op de uitstoot van CO₂ kan groter.

Verder bleek uit het onderzoek dat de emissies in de keten (de zogenoemde scope 3-emissies) qua omvang minstens gelijk zijn aan de emissie binnen de bedrijfsgrens (scope 1 en 2). Scope 3-emissies bestaat bijvoorbeeld uit CO₂-uitstoot die vrijkomt bij de productie van staal voor schepen of beton voor waterkeringen. Scope 1 en 2-emissies bestaan bijvoorbeeld uit CO₂-uitstoot die vrijkomt uit brandstof van de schepen en voertuigen die eigendom zijn van het bedrijf. De scope 3-emissies zijn daarmee relevanter dan verwacht.

Een deel van de onderzochte bedrijven twijfelt echter aan de impact van treden 4 en 5, die betrekking hebben op de scope 3-emissies, op de daadwerkelijke CO₂-uitstoot, ook al onderschrijven ze de doelstellingen. Zij geven aan goed invulling te kunnen geven aan de eisen van deze treden, maar ze ervaren de rapportageverplichtingen als een administratieve last.

Hoe nu verder?

Bedrijven willen in de aanbestedingsfase op projectniveau meer concurreren op duurzaamheid. SKAO, Rijkswaterstaat en de Vereniging van Waterbouwers werken daarom al anderhalf jaar gezamenlijk aan meer onderscheidend vermogen op projecten.

“De kracht van deze evaluatie is dat we hem echt samen hebben uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in nut en noodzaak van de CO₂-prestatieladder”, zegt directeur Wim Anemaat van Rijkswaterstaat. “Het onderzoek biedt een goede basis om samen met de markt en SKAO het instrument verder te ontwikkelen.”

Gijs Termeer (SKAO): “Het proces van de evaluatie is een dialoog op zich geweest en levert daarmee alleen al meerwaarde en inzicht op. De gezamenlijke evaluatie heeft een goede feitenbasis neergelegd voor het vervolg in de dialoog.”

“Het onderzoek heeft bijgedragen aan de dialoog over betere ketensamenwerking tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Daarnaast zien we kansen voor een vermindering van de administratieve lasten van de ladder op korte termijn. Dat zijn bijzonder positieve uitkomsten. We zetten deze constructieve positieve samenwerking met SKAO en Rijkswaterstaat voort en focussen gezamenlijk om CO₂-reductie en bredere duurzaamheid in de projecten te brengen”, aldus Edwin Lokkerbol van de Vereniging van Waterbouwers.

Zo zal Rijkswaterstaat samen met de waterbouwers bekijken hoe haar rol in de ketensamenwerking effectiever kan worden ingevuld.De SKAO gaat bovendien in gesprek met de Vereniging van Waterbouwers en eventuele andere geïnteresseerden over de administratieve lasten van specifieke eisen van treden 4 en 5.